Woordenschat oefenen groep 4 ( les 31a )

  
wso4

A. Wat doe ik voor werk? Kies uit de beroepen.
boer - metselaar - slager - weerman - kok - pottenbakker - schilder - badmeester
1. Ik heb lekker gehakt te koop.de
2. Ik ga mijn land ploegen. de
3. Ik moet voor vijftig gasten koken.de
4. Welke kleur wilt u op de deuren?de
5. Jullie mogen niet van de hoge duikplank. de
6. Morgen wordt het mooi weer. de
7. Deze vazen heb ik zelf gemaakt. de
8. Voor deze muur heb ik veel stenen nodig. de


B. Allemaal mensen.
Vul het nummer in.
. een scholier 1. iemand die op een paard rijdt
. een schurk 2. iemand die stiekem jaagt.
. een ruiter 3. een kind van 4 of 5 jaar.
. een sukkel 4. een kind dat op school zit.
. een klikspaan 5. een ondeugend kind.
. een stroper. 6. een stoere jongen.
. een kleuter. 7. iemand die veel lawaai maakt.
. een bink 8. iemand die veel slechte dingen doet.
. een druktemaker 9. iemand die vaak domme dingen doet.
. een guit10. een kind dat klikt.