Woordenschat oefenen groep 4 (les 29b )

  
woordenschat

C. Wat hoort er bij elkaar? Zet het goede nummer ervoor.
. Bea gaat rechtdoor zee. 1. Ze is helemaal in de war.
. Manon is in de wolken. 2. Ze is heel gauw boos.de bron
. Maaike zit in haar rats. 3. Ze is altijd eerlijk.
. Ans is in de bonen. 4. Ze is heel erg blij.
. Liza heeft lange tenen. 5. Ze is erg boos.


D. Geluiden van dieren. Welk dier hoort erbij?
koe - wolf - haan - muis - varken - schaap - eend - hond
1. Ik kwaak ik ben een .
2. Ik kraai ik ben een .
3. Ik blaf ik ben een .
4. Ik piep ik ben een .
5. Ik loei ik ben een .
6. Ik blaat ik ben een .
7. Ik knor ik ben een .
8. Ik huil ik ben een .