Woordenschat oefenen groep 4 (les 28b )

  
woordenschat

C. Binnen of buiten ?
binnen of buiten invullen.
1. Wij gaan kort op vakantie.
2. Soms gaan we naar het land, maar meestal blijven we in Nederland.
3. De stad is het centrum van de stad.
Een plaats is een klein plein met huizen er omheen.
5. Onze buurman heeft een gewoon dure auto.
6. Bij de voordeur brandt een lamp.


D. Waar hoort het thuis?
Vul in b of w. (badkamer of woonkamer)
wastafel b bankstel ligstoel tv washandje kranen
eettafel schilderij tapijt badkuip zeep gordijn
shampoo