Woordenschat oefenen groep 4 (les 20b )

  
woordenschat

C. In of uit. Wat is het goede woord?
insect of uitsect
inwoner of uitwoner
inroep of uitroep
instapje of uitstapje
inzoeken of uitzoeken
invinden of uitvinden

D. Welk woord bestaat niet?
theedoek theekrant theemutstheepot
voetman voetganger voetbal voetpad

E. Voor of achter? Vul voor of achter in.
1. Het jaar noem je ook wel lente.
2. Luister goed, zei de juf, ik ga lezen.
3. De hond kwam ons na.
4. Over een week is de maand maart bij.
5. Koen kreeg een schop tegen zijn werk.
6. Onze juf heeft een grote raad schriften.