Woordenschat oefenen groep 4 ( les 9b )

  
woordenschat

C.
Haar of zijn
Wat moet het zijn?
1. de tuinman pakt zijn / haar hark.zijn
2. de kapster wacht op zijn / haar man.
3. de berin kijkt naar zijn / haar beertjes.
4. de jongen lacht naar zijn / haar tante.
5. de prinses zijn / haar haren.
6. de hengst zwaait met zijn / haar staart.

D. vier op een rij
Vul in: ja of nee.
zijn dit 4 gebouwen? zijn dit 4 beroepen?zijn dit 4 kleuren?
flat (je zegt flet) rechterzwart
villa leraarpaars
fabriek zwervergrijs
kerk schildermist
ja / nee ja / neeja / nee