Woordenschat oefenen groep 4 ( les 6b )

  
wso4



C. Anders
Kies het juiste woord.
een steen is harder / zachter dan boter
een flat is lager / hoger dan een huis
een park is groter / kleiner dan een plantsoen
de zomer is kouder / warmer dan de winter
honderd is meer / minder dan duizend
een kalf weegt lichter / zwaarder dan een kilo
een bus is langer / korter dan een auto
een vader is ouder / jonger dan zijn zoon.


D. Haar of zijn.
Wat moet het zijn?
1. de zanger snuit haar / zijn neus zijn
2. de boer ploegt haar / zijn land
3. de juf pakt haar / zijn tas
4. de koe likt haar / zijn neus
5. de stier staat in haar / zijn stal
6. de zeug laat haar / zijn biggen drinken