|
gieren | De straaljager vloog over de daken. |
fietsen | Dit huis kun je niet bereiken. |
hoesten - proesten | Pieter kwam en uit het water. |
verheugen | Ons over de uitslag gingen we blij naar huis. |
verlangen | We keken uit naar de kerstvakantie. |
praten - lachen | en gingen de kinderen de klas in. |
slapen | De baby zat bij haar moeder op schoot. |
krabben - blazen | en verdedigde de kat zich. |
speuren - zoeken | De dief sloop en rond het huis. |
vermoeden | Niets liep hij in de val. |