Oefenen met werkwoordspelling 4

  
werkwoorden
Zoek de persoonsvorm (pv) door de zin vragend te maken.
de gewone zinde vragende zinpersoonsvorm
Iedereen geniet van de zon.Geniet iedereen van de zon?geniet
De conciërge maakt de klas schoon.Maakt de conciërge de klas schoon?
De jongens ergeren zich aan de giechelende meisjes.Ergeren de jongens zich aan de giechelende meisjes?
Sjaak plaagt steeds zijn zusje.Plaagt Sjaak steeds zijn zusje?
Zijn broer trachtte hem te helpen.Trachtte zijn broer hem te helpen?
De zon verblindde de automobilist.Maak de zin in gedachte vragend.
Moeder kijkt me verbaasd aan.
Hij heeft de klok horen luiden.
Ik ga morgen naar Amsterdam.
Mijn broer werkt op een kantoor.
Zoek de persoonsvorm (pv) door de zin in een andere tijd te zetten.
de gewone zinde andere tijdpersoonsvorm
Iedereen genoot van de voorstelling.Iedereen geniet van de voorstelling.genoot
Het meisje rent pijlsnel naar huis.Het meisje rende pijlsnel naar huis.
Mijn vader mist de bus.Mijn vader de bus.
Hij antwoordde goed op de vraag.Hij goed op de vraag.
De man ontmoette een vroegere vriend.De man een vroegere vriend.
Hij gaf een snoepje aan zijn zusje.Hij een snoepje aan zijn zusje.
Deze vrouw houdt niet van katten.Deze vrouw niet van katten.
De politie ontruimde het kraakpand.De politie het kraakpand.
Wij horen 's morgens vroeg de vogels fluiten.Wij 's morgens vroeg de vogels fluiten.
De kinderen verkleden zich voor het feest.De kinderen zich voor het feest.
Zoek de persoonsvorm (pv) door het onderwerp in het enkelvoud of in het meervoud te zetten.
de gewone zinvan enkelvoud naar meervoud of andersompersoonsvorm
De hond kluift op het bot.De honden kluiven op het bot.kluift
Ik kampeer nooit in een caravan.Wij nooit in een caravan.
De meisjes borstelen hun haren.Het meisje haar haren.
De leerling zoekt zich suf naar haar sjaal.De leerlingen zich suf naar hun sjaal.
De leeuwen doden hun prooi.De leeuw zijn prooi.
Wij trachtten hem steeds te helpen.Ik hem steeds te helpen.
Twee keer per jaar wiedt hij de tuin.Twee keer per jaar zij de tuin.
De leerlingen praatten in de klas.De leerling in de klas.
Heel vakkundig draaide de chauffeur om het pleintje.Heel vakkundig de chauffeurs om het pleintje.
Meiregen maakt dat je groter wordt.Meiregens dat je groter wordt.