Ontleden - groep 8 oefening 28

  
..Taal actief 4
Ontleed de volgende zinnen:
1. In de pauze kregen zij enkele aanwijzingen.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= liijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
2. Ik heb het gewonde dier duidelijk gezien.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
3. In de vakantie blijven we in de gezellige stad.
= pv.
= ww.gez.
= ond.
= bijwoordelijke bepaling van tijd (wanneer?)
= bijwoordelijke bepaling van plaats (waar?)
4. Na de spannende film dronken we een biertje.
= pv.
= ww.gez.
= ond.
=lv.
= bijw.bep
5. Ga je vanavond mee naar het casino?
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= bijwoordelijke bepaling van tijd
= bijwoordelijke bepaling van plaats
6. Zijn zus mocht het hondje direct meenemen.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
7. De meeste kinderen moeten bij de school een drukke verkeersweg oversteken.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
8. De juffrouw heeft een van de kinderen een pen gegeven.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= meewerkend voorwerp (mv.)
9. Heeft Vincent mijn potlood in jouw tas gestopt?
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling (bijw.bep.)
10. In de vakantie maakten we 's middags leuke uitstapjes.
= persoonvorm (pv.)
= werkwoordelijk gezegde (ww.gez.)
= onderwerp (ond.)
= lijdend voorwerp (lv.)
= bijwoordelijke bepaling van tijd
= 2e bijwoordelijke bepaling van tijd