het kistje | Het staat op de boekenplank. |
de ziekte | De man leed aan een lastige . |
het mannetje | Het liep voorovergebogen. |
het voorbeeld | Het is duidelijk genoeg. |
het brilletje | Ik heb mijn hier ergens neergelegd. |
het verloop | Na van tijd gaat deze ziekte vanzelf over. |
het snorretje | Het kind tekende een . |
het krulletje | De juf zette een bij de sommen. |
het kunstje | Deze jongens kunnen een leuk doen. |
de stemband | De zangeres moest haar sparen. |
het beschuitje | Ik heb vanmorgen een gegeten. |
het puddinkje | Mijn vriendje lust graag een . |
het buiginkje | Hij maakte een toen hij de zaal binnenkwam. |
duizend | De teller staat bijna op de . |
gezond | Hij leeft heel , maar je kunt altijd toch nog ziek worden. |