1. Mijn broer Thijn woont in een instelli | |
2. Dat komt, omdat hij erg van stemmi wisselt. | |
3. Hij kan dan flin om zich heen slaan. | |
4. Onla s sloeg hij nog een lamp stuk. | |
5. Daar doen ze een pogi hem beter te maken. | |
6. Bij goed gedrag krijgt hij een beloni . | |
7. Een behandeli is schilderen. | |
8. De lievelin skleur van mijn broer is rood. | |
9. Een keer kreeg ik een tekeni van hem. | |
10. Dat was een fijne verrassi ! | |
11. Ik nam hem met een zoen in ontva st. | |
12. Ik hoop dat Thijn vooruitga boekt. | |
13. Mijn broer thuis is de beste oplossi . | |