| stoffelijk bijvoeglijk naamw. | | | | |
In het huis zitten nog loden pijpen, die moeten worden vervangen. | | |
De koperen gasleiding is nog gesoldeerd met tin, dat was toen normaal. | | | | | |
Het houten bankje is verrot, het altijd buiten stond. | | | | | |
Het zou nu nog goed zijn, er regelmatig een plastic zeil overheen had gezeten. | | | | | |
Ze had ook kunststoffen stoelen kunnen kopen, die tegen regen kunnen. | | | | | |
De kinderen spelen op het klimrek, opa toekijkt vanaf een stenen muurtje. | | | | | |
Opa gaat eten voor de kinderen haalt hij papieren zakjes met een verrassing. | | | | | |