Spelling - groep 7 nummer 214

  
..Spelling..
Schrijf het woord op.
.. .. .. ..
het vliegtuig zij jij de hand? jij
.. .. .. ..
jij? jij ?het schip jij?


Maak de rijen af.
hele werkwoord tegenwoordige tijd verleden tijd voltooide tijd
wetenweet jij?wist jij? heb jij geweten?
houden jij? jij?heb jij ?
worden hij? hij? is hij ?
fluiten ik? ik? ik heb
vergeten jij? hij? is hij ?
spreken hij? hij? heeft hij ?
spuiten jij? jij? heb jij ?
rijden hij? hij? heeft hij ?
snijden hij? hij?hij heeft


Schrijf het woord op.
kneed kneedt De bakker het deeg.
waad waadt De olifant door het heldere water.
VerbindtVerbind jouw juf de wond?
vermeldt vermeld De brochure van alles, behalve de prijs.
verbreed verbreedt De wegenbouwer de autoweg bij Utrecht.
vergoed vergoedt De verzekering de schade voor het grootste gedeelte.
Landt Land jij op Schiphol of op Rotterdam The Hague Airport?
vermoedt vermoed Hij dat het niet per ongeluk gebeurde.