volgende
=>
Spelling - groep 7 nummer 212 W - werkwoorden
Schrijf het werkwoord op. (tegenwoordige tijd)
Het vliegtuig
keurig
Zij
water op de plant
jij de hand?
Jij
het haar
jij altijd?
jij met 'n rolmaat?
Hij
de schoorsteen
Zij
de bel.
jij de bomen?
Maak de rijen af.
hele werkwoord
tegenwoordige tijd
verleden tijd
voltooide tijd
vlechten
vlecht jij?
vlocht jij?
heb jij gevlochten?
bieden
hij?
hij?
heeft hij
?
houden
jij?
jij?
heb jij
?
worden
hij?
hij?
is hij
?
blijven
ik?
ik?
ben ik
?
vinden
jij?
jij?
heb jij
?
spreken
hij?
hij?
heeft hij
?
spuiten
jij?
jij?
heb jij
?
strijden
hij?
hij?
heeft hij
?
zijn
jij?
jij?
ben jij
?
controleer
Hint
OK
volgende
=>