Spelling - groep 7 nummer 112

  
..Spelling..


Schrijf het werkwoord op in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd.
........
hij zij het hij
hij zij het hij
...... ..
zij hij hij het glas om
zij hij hij het glas om


Maak de rijen af.
tegenwoordige tijd verleden tijd voltooide tijd
drijven het drijft het dreef het heeft gedreven
duiken ik ik ik heb
zijn ik ik ik ben
worden ik ik ik ben
verbieden ik ik ik heb
liegen ik ik ik heb
liggen ik ik ik heb


Schrijf het tegengestelde op.
Juf Karin beantwoordt de vraag. Juf Karin stelt de vraag. ..
De auto rijdt vooruit. De auto rijdt .
De automotor slaat af. De automotor .
De hardloper start.De hardloper .
Wij weten het antwoord zeker. Wij over het antwoord.
De politiewagen slaat linksaf. De politiewagen slaat .
De trein trekt op. De trein af.